Racisme bij geadopteerden: Sonda vertelt

“Hoe was het voor jou om als persoon van kleur op te groeien in België?”

Vijf volwassen geadopteerden uit China, Haïti, India, Indonesië en Rwanda beantwoorden deze vraag voor ons. Zij vertellen in deze vijfdelige reeks over hun ervaringen met racisme en de zoektocht naar hun identiteit.

Vijf belangrijke getuigenissen die we graag met jullie delen. In dit deel vertelt Sonda haar verhaal.

 

'Ik mocht nooit prinses zijn, want er was geen bruine prinses.'

Toen ik tien maanden oud was, werd ik geadopteerd uit India. Ik groeide op in de Kempen. Al vanaf de kleuterklas besefte ik dat ik door mijn huidskleur anders was. Ik was het enige bruine kindje en andere kindjes vroegen of mijn kleur eraf zou gaan als ze erover wreven. We speelden Disneyfilms na en ik mocht nooit de prinses zijn, want er was geen bruine prinses. Een tijdlang geloofde mijn neef niet dat wij familie waren, ook al zaten we elke zondag bij dezelfde oma.

In de lagere school werd ik heel erg gepest. Ik vond geen steun bij leerkrachten. Toen ik in het eerste leerjaar aan mijn leerkracht vertelde dat ze mij pestten, antwoordde die: "Je mag niet klikken." In het vijfde leerjaar zei mijn leerkracht tijdens een les WO: "Als Vlaams Blok aan de macht komt, dan vlieg jij terug naar je land, want zo zijn die." Ik was daar toen zo van aangedaan. Ik begon heel hard te wenen, maar mijn leerkracht zei dat het enkel een feit was en ik dus niet flauw moest doen.

Ik was een verlegen type, maar mijn ervaringen op de lagere school maakten dat ik in het middelbaar nog stiller was en minder mensen rondom mij had. Door mijn Indische genen begon ik al jong te puberen. Mijn ouders maakten zich daarover ongerust. Was dat wel normaal? Dat kwam er nog eens bij. Ik voelde me een freak.

'Ik had iemand nodig die vertelde dat mijn gevoelens niet onterecht waren.'

Ik wist niet bij wie ik terecht kon als ik racistische opmerkingen kreeg. Ouders en vrienden zijn de eerste logische stap, maar zij snapten dat niet goed. Ik kreeg de reactie dat het tussen mijn oren zat en dat ik het waarschijnlijk fout begreep. Of ik kreeg het advies dat ik niet flauw moest doen en het me niet moest aantrekken. Dat hielp niet. Als er nu iets in de actualiteit komt, vraagt mijn papa soms of het echt zo erg is. Ik kan er met hem over praten, maar voor mij komt die vraag veel te laat.

Uiteindelijk heb ik die gevoelens opgekropt. Ik las veel en ging heel graag naar de muziekschool. Daar kon ik ontsnappen. Maar wat ik nodig had, was iemand die het begreep, die vertelde dat mijn gevoelens niet onterecht waren en erkende dat er een probleem was waar we iets aan moesten doen. Lotgenoten had ik niet. Mijn zus was geadopteerd, maar had een lichtere huidskleur en liet zich niet doen. Ook de andere geadopteerden met wie ik naar België kwam, hadden minder met racisme te maken. Zij woonden dichter bij grotere steden, waar meer nationaliteiten samenkomen. Toen we jonger waren, gingen we af en toe naar adoptiedagen, maar ik vroeg dan niet: "Hey, word jij ook gepest op school?" Tegenwoordig kan je door sociale media gemakkelijker contact leggen met anderen, maar dat was er toen niet.

'Het hoger onderwijs was voor mij een nieuwe start.'

Ik ging Verpleegkunde studeren in een stad waar niemand mij kende. Op kot was de sfeer leuk en gezellig. Het hoger onderwijs was voor mij een nieuwe start. Ik bleef wel het gevoel hebben dat ik drie keer meer moeite moest doen dan iemand anders om iets te bereiken.

We deden eens een groepswerk met zes en ik was als enige gebuisd, terwijl de anderen erdoor waren met goede punten. Dat begreep ik niet. Ooit kreeg ik tijdens een stage de opmerking dat ik meer initiatief moest nemen. Achteraf had de andere student die constant stond te babbelen een keigoed stageverslag, terwijl ik er amper door was. Ik vond dat zo oneerlijk, maar kon er weinig aan doen. Mijn docenten en medestudenten waren wit. Zij zagen het niet of wilden het niet zien. Er was niemand die zei: “Ik weet vanwaar het komt, ik weet hoe je behandeld wordt.” Dus ik bleef alleen met die gevoelens achter.

'Ik vind niet dat ik me moet bewijzen, maar ik kreeg zelfs de kans niet.'

Als er patiënten zijn die niet goed Nederlands spreken of uit een ander land komen, vragen collega’s soms of ik het van hen wil overnemen. Ik merk inderdaad dat zulke patiënten sneller contact zoeken met mij, omdat ze ergens een gelijke zien, maar het is niet dat ik hen beter kan helpen dan een collega. Ik spreek de taal en ken de cultuur ook niet.

Anderzijds zijn er patiënten die juist niet willen dat ik hen verzorg. Ik had een leidinggevende die zei: “Sorry meneer, dat is het volk dat we hebben, dus als je niet behandeld wil worden door haar, dan heb je pech.” Maar ik heb ook al een leidinggevende gehad die zei dat ik dat moest begrijpen en de planning omgooide. Ik vind niet dat ik me moet bewijzen, maar ik kreeg zelfs de kans niet. Een andere leidinggevende gaf de opmerking dat ik traag werkte en dat dat waarschijnlijk aan ‘mijn soort’ lag. Dat ik het belangrijk vond dat mensen de kans kregen om hun verhaal te doen, telde niet. Het is frustrerend als de mensen voor wie je werkt niet voor je opkomen.

'Het zijn kleine dingen, maar na een tijdje wordt het frustrerend.'

Vaak is racisme niet zo opvallend. Het is subtiel. In de winkel spreken ze me aan in het Engels of ze houden me strenger in de gaten opdat ik niets steel. Soms geloven ze maar met moeite dat ik Belg ben. Toen ik bij de dokter was, moest ik mijn achternaam zeggen en had de dokter er een Afrikaanse naam van gemaakt. Toen mijn petekind gedoopt werd en ik mijn naam in het boek van de Kerk schreef, vroeg de deken: “Is dat juist geschreven?” Toen ik bloed doneerde bij het Rode Kruis ging men er direct van uit dat ik tbc had gehad. Dat zijn kleine dingen, maar na een tijdje wordt het frustrerend.

Je moet soms heel veel extra verantwoording afleggen. Niet alleen ik, ook mijn ouders. In het middelbaar had ik mijn voet omgeslagen en ging ik met mijn papa naar het ziekenhuis. Daar namen ze aan dat hij mijn man was. Toen ik naar een appartement ging kijken, was papa meegegaan en dacht de makelaar ook dat wij getrouwd waren. Ergens is dat grappig, maar ergens is dat ook erg. Ook voor mijn papa.

In het postkantoor hangt momenteel een papier waarop staat dat er door corona maximum drie personen binnen mogen. Het is een donkere deur, dus je ziet niet goed hoeveel mensen er al binnen zijn. Enkele weken geleden kwam ik binnen en riep men direct: “Heb je niet leren lezen? Je mag maar met drie personen binnen!” Tegen de mensen dia na mij binnenkwamen, werd dat op een normale manier gezegd. In zulke situaties probeer ik vriendelijk te blijven, maar het voelt zo oneerlijk en onrechtvaardig aan.

'Door mijn verleden sta ik meer open voor andere mensen en culturen.'

Mijn verleden heeft mij sterk gevormd tot wie ik nu ben. Het heeft mij onzeker en voorzichtig gemaakt, ik heb wat sociale angst gekregen. Ergens heb ik in mijn hoofd geprogrammeerd dat mijn huidskleur het eerste is dat iedereen ziet en dat men die afkeurt. In de winkel zal ik geen hulp vragen als ik iets niet vind, omdat ik bang ben dat ze het op mijn huidskleur steken. Ik geef niet graag presentaties, want ik denk constant dat ze alleen maar mijn kleur zien. Ik probeer ervoor te zorgen dat men niets slecht kan denken over mij, omdat ze dan misschien veralgemenen naar iedereen met Indische roots.

Toch is het zeker niet allemaal negatief. Door mijn verleden sta ik meer open voor andere mensen en culturen. Ik weet nu dat ik mijn verhaal mag doen en dat mijn gevoelens van onrechtvaardigheid niet onterecht waren. Dertig jaar lang heb ik mijn gevoelens opgekropt, dus het is logisch dat het tijd kost om alles te verwerken. Ik werk eraan en ondertussen kan ik zeggen dat ik trots ben op mijn roots.